Bron 1: De koninklijke macht
' De koninklijke macht is in de eerste plaats heilig, dan vaderlijk, dan onbeperkt.
De vorsten handelen als dienaren van God en als zijn plaatsvervangers op aarde. Wij zien dus dat de koninklijke troon niet de troon van een mens is, maar de troon van God zelf...
De koningen moeten hun macht in eerbied uitoefenen en uitsluitend in het belang van de algemeenheid. Want daar deze macht van de hemel komt, mogen zij daarom niet geloven dat ze erover kunnen beschikken als heren en dat ze naar willekeur mogen regeren (...) en dat zij bedenken welke vreselijke godslastering zij begaan wanneer zij een gezag dat van Hem komt, misbruiken ...
Het vorstelijk gezag is onbeperkt. God alleen kan over de besluiten van de heersers en over hun persoon oordelen. De onderdanen zijn de vorst onvoorwaardelijk gehoorzaamheid verschuldigd ... De vorst moet zijn gezag aanwenden om de valse godsdiensten in zijn rijk uit te roeien. Men kan strengheid gebruiken, maar mildheid is te verkiezen.

Onder koning Lodewijk XIV bereikte het absolutisme zijn hoogtepunt. Deze koning zou ooit zelfs gezegd hebben:
“L’état, c’est Moi.” (De staat, dat ben ik)
Bron 2: De ambitie van de Stuarts: Uitspraak van koning James I (1603-1625) van Engeland en Schotland
Terecht worden de koningen goden genoemd, want zij oefenen op aarde een gezag uit, dat gelijkt op de goddelijke macht. Kijk naar de eigenschappen van God en gij zult ze terugvinden in de persoon van de koning. God heeft de macht om te scheppen of te vernielen, te maken of af te breken naar zijn goeddunken, het leven of de dood te geven, iedereen te oordelen zonder enig rekenschap te geven. De koningen bezitten een gelijkaardige macht. De fortuin van hun onderdanen hangt van hun goedkeuring af; zij kunnen verheffen of vernederen, beschikken over het recht op leven en dood, al hun onderdanen oordelen, zonder ooit rekenschap te moeten geven, tenzij aan God.
Maak jouw eigen website met JouwWeb